Mobiliteitsvergoeding
Op 7 mei 2018 verscheen de Wet betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding in het Belgisch Staatsblad. Dit betekent dat de vergoeding officieel kan worden toegekend en dit met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018.
De mobiliteitsvergoeding is het bedrag dat de werknemer ontvangt van zijn werkgever in ruil voor het inleveren van zijn bedrijfswagen. Deze regeling is in de media ook bekend als de “cash-4-car”-regeling.
Hieronder de nieuwe regeling in een notendop weergegeven.
Invoering
Vooreerst beslist de werkgever zelf of dergelijke regeling wordt ingevoerd binnen de onderneming of niet. Het gaat dus niet om een verplichte regeling of een recht dat de werknemer kan opeisen. De werkgever kan trouwens ook zelf (eigen) voorwaarden verbinden aan die regeling.
In principe kan de werkgever de mobiliteitsvergoeding pas invoeren indien hij reeds minstens 36 maanden, onmiddellijk voorafgaand aan de invoering van de mobiliteitsvergoeding, één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking stelt van één of meerdere werknemers. Voor nieuwe ondernemingen wordt een uitzondering gemaakt.
Aanvraag
Binnen het kader en de voorwaarden die de werkgever heeft ingevoerd, kan de werknemer een schriftelijke aanvraag richten aan de werkgever om zijn bedrijfswagen in te ruilen voor een mobiliteitsvergoeding.
De werknemer kan deze aanvraag pas doen indien hij:
- op het moment van de aanvraag minstens 3 maanden ononderbroken over een bedrijfswagen beschikt bij de huidige werkgever; en
- in de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag, minstens 12 maanden over een bedrijfswagen beschikt of heeft beschikt bij de huidige werkgever.
Nieuwe werknemers die bij hun vorige werkgever reeds een bedrijfswagen of een mobiliteitsvergoeding hadden kunnen (onder gelijkaardige voorwaarden) ook een aanvraag indienen.
De werkgever zal de beslissing om al dan niet in te gaan op de aanvraag, schriftelijk ter kennis brengen van de aanvrager.
Gevolgen
De toekenning van de mobiliteitsvergoeding heeft tot gevolg dat het voordeel van de ingeruilde bedrijfswagen en van alle andere ermee gepaard gaande voordelen (tankkaart, parkeerplaats, carwash, …) volledig verdwijnt voor de werknemer.
Zolang de werknemer geen beschikking heeft over een bedrijfswagen, blijft de mobiliteitsvergoeding toegekend.
De toekenning van de mobiliteitsvergoeding eindigt wanneer:
- de werknemer een functie uitoefent waarvoor geen bedrijfswagen is voorzien in het loonsysteem van de werkgever;
- de werknemer opnieuw beschikt over een bedrijfswagen.
Bedrag
De mobiliteitsvergoeding bestaat uit een geldbedrag dat overeenstemt met de waarde op jaarbasis van het gebruiksvoordeel van de ingeleverde bedrijfswagen.
De waarde van het gebruiksvoordeel wordt vastgesteld als volgt:
- Bedrijfswagen zonder brandstofkosten: cataloguswaarde x 6/7 x 0,20.
- Bedrijfswagen met brandstofkosten: cataloguswaarde x 6/7 x 0,24.
Werd een eigen bijdrage betaald voor de bedrijfswagen, dan wordt de eigen bijdrage in mindering gebracht van de waarde van het gebruiksvoordeel.
Geen RSZ, wel belastingen
De RSZ beschouwt de mobiliteitsvergoeding niet als loon. Er moeten dus geen RSZ-bijdragen worden betaald op de vergoeding.
De werkgever moet wel een solidariteitsbijdrage betalen gelijk aan de CO2-bijdrage die hij voorheen betaalde op de ingeleverde bedrijfswagen.
Op fiscaal vlak vormt de mobiliteitsvergoeding een belastbaar voordeel. Dit wordt forfaitair vastgesteld met de formule: cataloguswaarde x 6/7 x 0,04.
Voor de werkgever is de mobiliteitsvergoeding (behoudens afwijkingen) voor 75% aftrekbaar.
Bron:
- Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding, BS 7 mei 2018, 38264.
Dit bericht delen: