Gewijzigd standpunt bij verbreking arbeidsovereenkomst werknemer in tijdskrediet!?
In een recent arrest van 22 juni 2020 wordt door het Hof van Cassatie een nieuw en tegenovergesteld standpunt ingenomen met betrekking tot de berekening van de opzeggingsvergoeding in het geval een werknemer in deeltijds tijdskrediet wordt verbroken.
Men stelt in tegenstelling tot voorheen nu dat de opzeggingsvergoeding van een werknemer in tijdskrediet met als motief zorg voor een kind jonger dan 8 jaar moet berekend worden op basis van het eerdere voltijdse loon.
Interpretatie voorheen
Als algemeen uitgangspunt bij het berekenen van een opzeggingsvergoeding geldt steeds dat deze vergoeding moet worden berekend op basis van het lopende loon, d.w.z. het (eventuele deeltijdse) loon op het ogenblik van het ontslag. Volgens het Grondwettelijk Hof was het niet discriminerend om bij ontslag van een werknemer in deeltijds tijdskrediet voor de zorg van een kind bij de berekening van de opzeggingsvergoeding uit te gaan van het lopende en dus lagere loon.
Enkel bij het berekenen van een opzeggingsvergoeding bij werknemers in een stelsel van progressieve tewerkstelling of een deeltijds ouderschapsverlof (thematisch verlof) werd reeds eerder geoordeeld dat er in afwijking van het algemene principe toch een berekening dient te gebeuren op basis van het initiële voltijdse loon, en dus niet op het lopende en dus lagere loon.
Gewijzigd standpunt
Door tussenkomst van het eerder genoemde arrest van het Hof van Cassatie van 22 juni zou de opzeggingsvergoeding in het geval van de opname van een tijdskrediet voor de zorg van een kind jonger dan 8 dan toch aanleiding geven tot een berekening van de opzeggingsvergoeding gebaseerd op het initiële voltijdse loon. Dit geeft met andere woorden aanleiding tot een hogere ontslagvergoeding ten voordele van de werknemer en een hogere ontslagkost voor de werkgever.
Volgens het Hof van Cassatie tonen de statistieken immers aan dat het over het algemeen vrouwen zijn die tijdskrediet nemen om voor de kinderen te zorgen. Het Hof is bijgevolg van oordeel dat vooral vrouwen worden benadeeld door deze regel, en dat er hierdoor sprake is van indirecte discriminatie. Men verwijst hiervoor ook naar Europese rechtspraak en een van de algemene rechtsbeginselen waar een algemene gelijkheid tussen de verloning van mannen en vrouwen moet gerespecteerd worden.
Op heden is het afwachten of de rechtbanken bij volgende gelijkaardige vragen het nieuwe standpunt van het Hof van Cassatie zullen volgen.
Bron:
- Arrest Hof van Cassatie, 22 juni 2020, nr. S.19.0031.F.
Dit bericht delen: